Geachte lezer,

In dit nummer van het Nederlands Tijdschrift voor Medische Microbiologie staat de redactie allereerst stil bij het veel te vroege overlijden van onze zeer gewaarde collega prof. dr. Johan Mouton in juli jongstleden. Een aantal oud-collega’s van Johan schreven een uitgebreid In Memoriam.

Dit nummer bevat de eerste reeks artikelen binnen het thema ‘Vaccinaties’. Het thema bleek zo omvangrijk dat de artikelen over twee nummers zijn verdeeld. Ook het aankomende decembernummer zal daarom ‘Vaccinaties’ als thema hebben.

In het huidige nummer is de grootste themabijdrage een overzichtsartikel over influenzavaccinatie bij zorgprofessionals door Gro Vlaspolder en een groot aantal, met name Groningse collega’s, naar aanleiding van een vaccinatiesymposium dat in 2018 in het UMCG werd georganiseerd. Door de wetenschappelijke, medische, economische en sociaalpsychologische perspectieven te belichten, proberen de auteurs inzicht te geven in de afwegingen die zorgprofessionals maken bij het zich wel of niet laten vaccineren tegen influenza. De bijdrage van Adam Meijer et al. over het quadrivalente influenzavaccin sluit hier perfect op aan. In dit artikel wordt de achtergrond beschreven van de overgang van een vaccin met drie influenzavirusstammen - influenzatypes A(H3N2), A(H1N1) en één type B influenzavirus - naar een quadrivalent vaccin (QIV) waarin beide B-lijnen - B/Victoria en B/Yamagata - zijn opgenomen.

Inmiddels vormt de HPV-vaccinatie een belangrijk onderdeel van het Nederlandse vaccinatieprogramma. Er zijn in Nederland twee vaccins beschikbaar; het bivalente Cervarix® en het quadrivalente Gardasil®. In 2009 ging vaccinatie met het HPV-vaccin van start en sinds 2010 is het bivalente vaccin opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma. Irene Goverse en Arianna Dekker blikken tien jaar terug, op de introductie in Nederland en in onze buurlanden Duitsland, België en Groot-Brittannië. Hoewel de introductie van het vaccin in Nederland gepaard ging met veel voorlichting, daalde de opkomst al snel vanwege onrust in de media over de bijwerkingen en de effectiviteit van het vaccin. In 2017 was de opkomst slechts 45,5 procent. In de buurlanden werd een soortgelijke trend in meer (Duitsland) en mindere mate (Groot-Brittannië, België) gezien. Tevens worden er stappen gezet om jongens de HPV-vaccinatie aan te bieden, ter preventie van anus- en peniscarcinomen en ter bevordering van de groepsimmuniteit.

Het vaccinatiethema wordt in dit nummer afgerond met een bijdrage van Nicole van der Maas et al. over een ander, nieuw aspect van het vaccinatieprogramma: de maternale kinkhoestvaccinatie. In de afgelopen jaren werden er diverse aanpassingen in het kinkhoestvaccinatieschema geïmplementeerd, waarbij bleek dat deze aanpassingen geen effect hadden op de incidentie van kinkhoest onder kinderen van 0 tot 5 maanden oud. Hierop werd door de Gezondheidsraad onderzocht hoe deze groep beter beschermd kon worden. Dit heeft geresulteerd in het advies de maternale kinkhoestvaccinatie in te voeren. De voornaamste reden is bescherming te geven tegen kinkhoest bij zuigelingen in de eerste drie levensmaanden. Bij deze beslissing waren de gegevens over de goede werkzaamheid (rond de 90 procent) en de veiligheid van de kinkhoestvaccinatie tijdens de zwangerschap van belang. In dit artikel worden de verschillende studies aangehaald die hiernaar hebben gekeken.
Daarnaast wordt er ingegaan op het dempend effect van de maternale vaccinatie op de antistofrespons van het kind op eigen vaccinaties. Dit kan waarschijnlijk worden ondervangen door later te starten met de kindervaccinaties. Het RIVM verrichte een gerandomiseerd onderzoek naar maternale kinkhoestvaccinatie en een uitgesteld vaccinatieschema bij het kind. De resultaten van deze studie hebben geleid tot adviezen van de Gezondheidsraad over eventuele aanpassing van het vaccinatieschema van kinderen van wie de moeder de maternale kinkhoestvaccinatie heeft ontvangen.

Buiten het vaccinatiethema bevat dit nummer nog een aantal zeer lezenswaardige bijdragen. We noemen er enkele. De Transmissieroute in dit nummer wordt verzorgd door Jan Weel. Bij zijn afscheid als praktiserend arts-microbioloog in het Friese laboratorium Izore illustreert hij zijn hoop dat jarenlang opgebouwde kennis niet verloren gaat met het verdwijnen van ´grijze´ microbiologen. Tevens beschrijft hij hoe standaarden niet alles ´standaard´ op het netvlies houden. Gijs Ruijs, zo’n ´grijze´ microbioloog die in de Transmissieroute van Jan Weel wordt genoemd, brengt ons terug naar de opheffing van de Werkgroep Infectie Preventie (WIP) en de lessen die daaruit kunnen worden getrokken. Deze bijdrage is in het bijzonder bedoeld voor de lezers die de aangepaste versie in Medisch Contact over deze gebeurtenis hebben gemist. In een van de volgende nummers van het NTMM hopen we de WIP te kunnen belichten met het oog op de toekomst.

Dick van Soolingen informeert ons over de stand van zaken met betrekking tot ‘whole genome sequencing’ (WGS) voor tuberculose, een instrument dat typering en gevoeligheidsbepalingen nog nauwkeuriger maakt en via het referentielaboratorium van het RIVM beschikbaar is. Bij een grote internationale studie die vanuit de Oxford Universiteit in Engeland werd geleid en waarbij meer dan 10.000 sequenties van Mycobacterium tuberculosis (MTB) zijn onderzocht, kon worden geconcludeerd dat de negatief voorspellende waarde (NVW) van WGS voor het vaststellen van resistentie tegen de vier eerstelijnstuberculostatica groter dan 98 procent was en de positief voorspellende waarde groter dan 91 procent. De hoogste betrouwbaarheid van WGS werd gevonden voor INH en rifampicine. Bij een nog gedetailleerdere analyse van 1121 MTB-stammen die het RIVM in Nederland in 2016 en 2017 heeft ontvangen, bedroeg de NVW zelfs meer dan 99 procent. Op een speciaal belegde bijeenkomst bij het RIVM op 21 januari 2019 is voorgesteld om de screening op de gevoeligheid voor de vier eerstelijnsmiddelen voortaan uitsluitend uit te voeren met WGS en alleen nog de fenotypische bepalingen te verrichten als er resistentiemutaties worden gevonden of als de microbioloog en/of de behandelaar daarom vraagt. Dit voorstel werd overgenomen door de Werkgroep Rifampicine-resistente tuberculose van de Commissie voor Praktische Tuberculosebestrijding (CPT). De nieuwe benadering zal, samen met andere benodigde aanpassingen, verwerkt worden in de richtlijnen. Het Referentielaboratorium stelt in de toekomst de sequentiedata beschikbaar voor de inzendende laboratoria en bereidt zich ook voor op een tijdperk waarin WGS van MTB een vaste plaats in de microbiologische laboratoria krijgt en er een uitwisseling en juiste interpretatie van sequentiedata nodig is.

Mede namens Esther Heikens en Jan Kaan, 
Gro Vlaspolder, Ed Kuijper en Bert Mulder