Op 9 au­gus­tus 2018 over­leed mijn vader, arts-​microbioloog, of zoals men dat vroe­ger noem­de, arts-​bacterioloog dr. W.P.J. (Wim) Se­ve­rin. Ik her­in­ner me hem als een gees­ti­ge, lieve en hu­mor­vol­le fa­mi­lie­man die ons een heel ge­luk­ki­ge jeugd in Ol­den­zaal be­zorgd heeft. Omdat ik pro­fes­si­o­neel in zijn voet­spo­ren ben ge­tre­den, heeft de hoofd­re­dac­tie van het NTMM mij ge­vraagd dit In me­mo­ri­am te schrij­ven, waar­in ik voor­al de pro­fes­si­o­ne­le as­pec­ten en waar­de­ring voor hem zal be­lich­ten.

 Pro­mo­tie
Mijn vader stu­deer­de ge­nees­kun­de aan de Uni­ver­si­teit van Am­ster­dam. Tij­dens zijn stu­die leer­de hij pro­fes­sor Char­lot­te Ruys ken­nen, bij wie hij on­der­zoek ging doen op het la­bo­ra­to­ri­um aan de Mau­rits­ka­de. Dat on­der­zoek leid­de tot zijn pro­mo­tie in 1968, met het proef­schrift ‘Over de epi­de­mie van me­nin­gi­tis ce­re­bro­s­pi­na­lis epi­de­mi­ca in Ne­der­land in 1966’. Hoe­wel het proef­schrift 50 jaar ge­le­den is ver­sche­nen, biedt het ook nu nog in­te­res­san­te in­zich­ten in de epi­de­mi­o­lo­gie van me­nin­gi­tis door Neis­se­ria me­nin­gi­ti­dis, bij­voor­beeld door be­schrij­vin­gen van di­ver­se ge­val­len bin­nen ge­zin­nen en groe­pen mi­li­tai­ren. Pro­fy­laxe met sulfa­pre­pa­ra­ten bleek niet ef­fec­tief. Om de dia­gno­se van me­ningo­kok­ken­me­nin­gi­tis te ver­be­te­ren ont­wik­kel­de hij een la­texag­glu­ti­na­tie­test voor N. me­nin­gi­ti­dis-​serogroep A en C.1 Hier­mee kon de dia­gno­se bin­nen en­ke­le mi­nu­ten na li­quor­punc­tie ge­steld wor­den. De test is daar­na door an­de­ren uit­ge­breid voor an­de­re se­rogroe­pen.
Na zijn pro­mo­tie moest hij nog zijn arts­exa­men doen. Een on­ge­brui­ke­lij­ke volg­or­de: eerst de doc­tors­ti­tel be­mach­ti­gen, pas daar­na, in 1969, sla­gen voor het arts­exa­men.

Twen­te
Na zijn spe­ci­a­li­sa­tie tot arts-​microbioloog in 1972 ver­huis­de hij naar Twen­te, waar hij in dienst trad van de (toen­ma­li­ge) Stich­ting Streekla­bo­ra­to­ria voor de Pa­tho­lo­gie en de Mi­cro­bi­o­lo­gie in Twen­te en de Gel­der­se Ach­ter­hoek. Hij bleef hier­aan ver­bon­den tot aan zijn pen­si­o­ne­ring in 2000. Als hij dienst had nam hij soms mij of een van mijn twee broers mee. Wij kun­nen ons al­le­maal de gekke, maar ook ver­trouw­de geu­ren van het lab nog goed her­in­ne­ren. Van­uit zijn werk­plek had hij con­tac­ten met vele huis­art­sen in de regio en had hij in meer­de­re zie­ken­hui­zen con­sul­ta­tie­ve taken en een lei­den­de rol in in­fec­tie­pre­ven­tie. Hij ver­diep­te zich graag in een be­paald on­der­werp, maar wilde tel­kens na enige tijd weer ver­der met een ander on­der­werp om voor­al een brede blik te blij­ven hou­den. Zijn mi­cro­bi­o­lo­gi­sche na­la­ten­schap is dan ook di­vers.
Na de me­ningo­kok kwam de Cam­py­lo­bac­ter-​bacterie in beeld. Toen er in de Bel­gi­sche en En­gel­se li­te­ra­tuur aan­dacht werd ge­vraagd voor een tot dan toe on­be­ken­de ver­wek­ker van en­ter­o­co­li­tis bij de mens, na­me­lijk Cam­py­lo­bac­ter fetus sub­spe­cies je­ju­ni, zette hij de kweek­me­tho­de hier­voor op en toon­de hij in 1977 aan dat dit micro-​organisme ook in Ne­der­land voor­kwam als ver­wek­ker van diar­ree.2 Patiënten werd ge­vraagd naar con­tact met die­ren en in een mid­del­gro­te kip­pen­slach­te­rij in de­zelf­de regio wer­den kwe­ken af­ge­no­men waar deze bac­te­riën ook in aan­ge­toond wer­den. Een echte re­gi­o­na­le ‘one he­alth’-​benadering.

Anoxo­mat
Zijn cre­a­ti­vi­teit kwam ook tot ui­ting bij zijn stre­ven naar op­ti­ma­li­sa­tie van kweek­me­tho­den voor micro-​aerofiele maar ook anae­ro­be bac­te­riën. Samen met een stu­dent van de Hoge Tech­ni­sche School ont­wierp hij de Anoxo­mat, een sys­teem waar­bij au­to­ma­tisch in en­ke­le mi­nu­ten een anae­roob, micro-​aerofiel of ander zelf te de­fi­niëren mi­li­eu gecreëerd kan wor­den in een kunst­stof in­cu­ba­tie­pot, zodat micro-​organismen met spe­ci­fie­ke eisen qua at­mos­feer kun­nen groei­en. In 1984 werd de Anoxo­mat op de markt ge­bracht, en het sys­teem wordt in­mid­dels we­reld­wijd ge­bruikt. Tot voor kort had­den de ty­pe­num­mers een aan­dui­ding die begon met de let­ters ‘WS’.

In­fec­tie­pre­ven­tie
In­fec­tie­pre­ven­tie had de laat­ste de­cen­nia van zijn wer­ken­de leven zijn bij­zon­de­re be­lang­stel­ling. In een van de Twent­se zie­ken­hui­zen werd van 1990 tot 1992 een ver­hoogd aan­tal Acinetobacter-​spe­cies ge­von­den. Samen met zie­ken­huis­hy­giëniste me­vrouw A. Weernink ont­dek­te hij dat deze zie­ken­huis­bac­te­riën zich kon­den ver­sprei­den via kus­sens.3 De vul­ling van de kus­sens be­vat­te veren van een­den of kip­pen, en kon daar­door niet op hoge tem­pe­ra­tu­ren ge­was­sen wor­den. In een ex­pe­ri­men­te­le op­stel­ling toon­de hij aan dat ver­sprei­ding van Aci­ne­to­bac­ter via lucht op­trad door het op­schud­den van kus­sens. De kus­sens waren in het zie­ken­huis geïntro­du­ceerd zon­der goed­keu­ring van de in­fec­tie­com­mis­sie van het zie­ken­huis. Een eer­der ge­ge­ven ad­vies om syn­the­ti­sche kus­sens te ge­brui­ken was van­we­ge fi­nan­ciële re­de­nen niet op­ge­volgd. Hoe ge­zond­heids­in­stel­lin­gen moe­ten om­gaan met lin­nen­goed is nog steeds een be­lang­rijk on­der­werp, en tij­dens con­gres­sen wordt nog steeds ver­we­zen naar zijn pu­bli­ca­tie als het gaat over kus­sens.
Van 1986 tot en met 1993 was hij ac­tief bij de Werk­groep In­fec­tie Pre­ven­tie (WIP). Hij schreef onder meer mee met de richt­lij­nen over des­in­fec­tan­tia. Zijn ken­nis over dit on­der­werp kon hij ver­der kwijt in het hoofd­stuk Des­in­fec­tie en ste­ri­li­sa­tie in het leer­boek Me­di­sche Mi­cro­bi­o­lo­gie, dat vele stu­den­ten ge­nees­kun­de ge­bruikt heb­ben in hun stu­die.
Hij speel­de te­vens een voor­trek­kers­rol bij het op­zet­ten van een re­gi­o­naal be­leid voor tu­ber­cu­lo­se­pre­ven­tie in zie­ken­hui­zen, waar­bij een be­lang­rij­ke rol is weg­ge­legd voor de longarts-​tuberculosecoördi­na­tor. Hij trok hier­in samen op met long­arts Paul van der Valk, die liet weten dat het Twent­se tu­ber­cu­lo­se­pre­ven­tie­be­leid model heeft ge­staan voor de nu vi­ge­ren­de lan­de­lij­ke aan­pak.
In 2001 werd bi­o­ter­ro­ris­me een reële drei­ging. De toen­ma­li­ge In­spec­tie voor de Ge­zond­heids­zorg vroeg de artsen-​microbioloog van Ne­der­land ‘extra alert te zijn op het her­ken­nen van bij­zon­de­re in­fec­tie­ziek­ten of clus­ters van be­ken­de in­fec­tie­ziek­ten’. Het LCI kreeg de op­dracht pro­to­col­len voor di­ver­se bi­o­ter­ro­ris­me­a­gen­tia te schrij­ven. Mijn vader was toen net ge­pen­si­o­neerd en heeft hier een be­lang­rij­ke bij­dra­ge aan ge­le­verd.

Velen lie­ten me weten dat hij een zeer ge­waar­deer­de, pret­ti­ge col­le­ga was. Zijn en­thou­si­as­me voor het vak heeft hij door­ge­ge­ven aan de vol­gen­de ge­ne­ra­ties: ik­zelf ben arts-​microbioloog ge­wor­den met een voor­lief­de voor in­fec­tie­pre­ven­tie, en zijn oud­ste klein­doch­ter heeft net glans­rijk het eer­ste jaar van het la­bo­ra­to­ri­um­on­der­wijs door­lo­pen. Zo leeft hij voort in mijn her­in­ne­ring en in die van mijn moe­der, twee broers en zijn vier klein­kin­de­ren.